Parket

Toezicht verwerking persoonsgegevens gerechten en parket bij de Hoge Raad (AVG)

De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) wordt vanaf 25 mei 2018 toegepast, nadat die 2 jaar eerder in werking trad. Het betreft Europese regelgeving die in Nederland de Wet bescherming persoonsgegevens vervangt. In de AVG worden regels gegeven voor de verwerking van persoonsgegevens. De bepalingen uit de AVG zijn ook van toepassing op activiteiten van de gerechten, tenminste voor zover deze niet zien op strafzaken. Voor strafzaken geldt in plaats van de AVG de Richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging. Anders dan de AVG heeft de Richtlijn geen directe werking. Ter implementatie van de Richtlijn zijn de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens gewijzigd.

De rechtspraak heeft de taak zelf de AVG-normen te handhaven zonder toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens. De procureur-generaal bij de Hoge Raad nam in 2018 in overleg met de gerechten het initiatief om AVG-klachten in te bedden in het al bestaande externe klachtrecht. De Regeling toezicht verwerking persoonsgegevens voor gerechten en het parket bij de Hoge Raad (verder: de Regeling) houdt onder meer in dat onder verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitoefening van gerechtelijke taken wordt verstaan: alle verwerkingen van persoonsgegevens die plaatsvinden in het kader van rechtszaken. De toezichthoudende rol van de procureur-generaal bij de Hoge Raad bestaat onder meer uit het behandelen van klachten van betrokkenen die van mening zijn dat de verwerking van hun persoonsgegevens door de gerechten of het parket bij de Hoge Raad inbreuk maakt op de AVG of de krachtens de Richtlijn vastgestelde bepalingen.

Verder houdt de Regeling onder meer in dat de procureur-generaal jaarlijks een verslag over zijn activiteiten opstelt, met daarin mogelijk een lijst van de soorten klachten en gemelde inbreuken en de eventueel ingestelde vorderingen bij de Hoge Raad.

In 2020 zijn 7 AVG-klachten ingediend bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

Eén klacht had betrekking op twee bestuursrechtelijke procedures waarbij klaagster betrokken was. De rechtbank heeft in die procedures de persoonsgegevens van klaagster verwerkt. Klaagster heeft de rechtbank om een overzicht van haar persoonsgegevens verzocht. Ten eerste werd geklaagd dat de rechtbank zich in haar reactie heeft beperkt tot het weergeven van de naam en het adres van klaagster. Klaagster meende dat zij op grond van artikel 15 lid 3 AVG recht heeft op verstrekking van een afschrift van de documenten waarin de persoonsgegevens van klaagster voorkomen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de klacht als volgt beantwoord. Het in artikel 15 lid 3 AVG opgenomen recht op verstrekking van een kopie van de persoonsgegevens door de verwerkingsverantwoordelijke mag geen afbreuk doen aan de rechten en vrijheden van anderen (zie artikel 15 lid 4 AVG). Artikel 23 lid 1 sub i AVG bepaalt echter – kort gezegd – dat het in artikel 15 AVG bedoelde recht kan worden beperkt door middel van onder meer lidstaatrechtelijke bepalingen die op de verwerkingsverantwoordelijke van toepassing zijn, op voorwaarde dat die beperking een noodzakelijke maatregel is ter waarborging van onder meer de bescherming van rechten en vrijheden van anderen. Hierbij geldt dat de vraag of in een concreet geval een uitzondering op artikel 15 lid 3 AVG gerechtvaardigd is, door de verwerkingsverantwoordelijke zelf (in dit geval: de rechtbank) zal moeten worden afgewogen. Tevens is het aan de verwerkingsverantwoordelijke om te bepalen welke elementen in concrete gevallen relevant zijn om mee te wegen (zie artikel 41 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming en Kamerstukken II, 2017/18, 34 851, 3, pagina 48). De handelwijze van de rechtbank in deze zaak, waarbij zij verwijst naar de Algemene wet bestuursrecht en de procesregeling bestuursrecht rechtbanken (niet KEI-zaken) 2017, waarin geen bepaling is opgenomen waaruit voortvloeit dat een getuige recht heeft op inzage of verkrijging van (een kopie) van de stukken, is dus in lijn met de hiervoor genoemde bepalingen in de AVG. Voor zover verder met betrekking tot deze zaken werd geklaagd dat er een verschil in afhandeling van de verzoeken van klaagster tussen de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep bestaat, werd verwezen naar hetgeen hiervoor is opgemerkt en is tevens geantwoord dat de procureur-generaal bij de Hoge Raad gelet op artikel 7 van de Regeling niet bevoegd is te oordelen over klachten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door de bestuursrechtelijke colleges, zoals de Centrale Raad van Beroep. Tenslotte werd geklaagd dat het antwoord van de rechtbank op de vraag van klaagster welke stukken aan derden (oftewel de Centrale Raad van Beroep) zijn verstrekt onvolledig is en dat de opmerkingen van de rechtbank over de bewaring dan wel vernietiging van stukken onduidelijk is. Hierop is geantwoord dat het antwoord van de rechtbank verduidelijking behoeft, onder aanduiding voor klaagster welke stukken in aanmerking komen voor bewaring dan wel vernietiging en welke termijnen hiertoe worden gehanteerd.

Ook is een klacht binnengekomen van een betrokkene die meende op grond van artikel 16 van de AVG recht te hebben op rectificatie van haar adresgegevens in de Basisregistratie Personen door het College van Burgemeester en Wethouders van een gemeente, en ook op rectificatie van haar adresgegevens in diverse akten door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Hierop heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad geantwoord dat hij niet bevoegd is tot behandeling van de klacht over de verwerking van de persoonsgegevens door de genoemde organisaties, nu het geen klacht betreft over de verwerking van persoonsgegevens door een gerecht in het kader van zijn gerechtelijke taken. Ten aanzien van het verzoek van klaagster tot (het bewerkstelligen van) vernietiging van rechterlijke beslissingen is geantwoord dat de rechtbank klaagster heeft geïnformeerd dat zij op grond van artikel 17 lid 3 onder b van de AVG in verbinding met artikel 23 lid 1 onder f van de AVG, ter bescherming van de onafhankelijkheid van de rechter en de gerechtelijke procedures, niet zal voldoen aan het verzoek van klaagster om gerechtelijke uitspraken te wissen. De procureur-generaal heeft klaagster geschreven de behandeling van haar verzoek door de rechtbank zorgvuldig te achten en de beoordeling daarvan niet onjuist. Verder heeft de procureur-generaal klaagster onder meer geïnformeerd dat hij niet bevoegd is aan haar verzoeken tot vernietiging van rechterlijke uitspraken dan wel tot schadevergoeding te voldoen, dan wel te bewerkstelligen dat hieraan wordt voldaan.

In het verslagjaar is ook een verzoek binnengekomen te bewerkstelligen dat een uitspraak van de rechtbank niet langer wordt gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, dan wel dat deze publicatie verdergaand wordt gepubliceerd, nu de rechtbank in strijd zou hebben gehandeld met de Anonimiseringsrichtlijn en de AVG. De procureur-generaal heeft geantwoord het verzoek als klacht in de zin van de Regeling te beschouwen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft de klacht als volgt beantwoord. Uit de antwoordbrief van de president van de rechtbank kan worden opgemaakt dat de desbetreffende uitspraak is gepubliceerd omdat dit een uitspraak van de meervoudige kamer betreft die een jurisprudentievormend karakter heeft (zie artikel 5 aanhef en sub e en artikel 6 lid 1 van het Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl). De publicatie van de uitspraak is van belang in het kader van de rechtseenheid en rechtsontwikkeling en is geanonimiseerd volgens de Anonimiseringsrichtlijn. Ondanks de anonimisering bevat de uitspraak gegevens waardoor herleidbaar is wie de uitspraak betreft. Deze gegevens betreffen de verschillende dienstbetrekkingen, data van indiensttreding en de aard van de werkzaamheden van cliënt van klager. De president heeft aangegeven dat de meervoudige kamer heeft geoordeeld dat verdergaande anonimisering dan de Anonimiseringsrichtlijn voorschrijft niet mogelijk is, zonder de begrijpelijkheid van de uitspraak aan te tasten. De president is van mening dat niet in strijd met de AVG is gehandeld. Daarbij vermeldt de president dat het besluit van de meervoudige kamer om de uitspraak te publiceren op de wijze zoals dat is gebeurd, een rechterlijke beslissing betreft waar zij niet in mag treden en dat rechterlijke beslissingen zijn uitgezonderd van de klachtenregeling. De beslissing ten aanzien van publicatie en anonimisering van rechterlijke uitspraken valt binnen het domein van rechterlijke verantwoordelijkheid. Ingevolge artikel 11 van de Regeling kan op grond van de Regeling niet worden geklaagd over de zakelijke inhoud van een rechterlijke beslissing. Nu de klacht de verwerking van persoonsgegevens betreft en niet de zakelijke inhoud van een beslissing, acht de procureur-generaal de klacht ontvankelijk. Verder is aan klager geschreven dat ingevolge artikel 6 lid 1 onder e AVG de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig is indien deze noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen. Bij beslissingen ten aanzien van publicatie en anonimisering van uitspraken dient de openbaarheid van rechtspraak en informatieverstrekking aan burgers te worden afgewogen tegen de bescherming van persoonsgegevens van natuurlijke personen die vermeld worden in de gepubliceerde uitspraken. In het Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl zijn de criteria opgenomen op basis waarvan uitspraken worden geselecteerd voor publicatie. Bij het opstellen van het Besluit is aansluiting gezocht bij aanbeveling No. R (95) 11 d.d. 11/09/1995 concerning the selection, processing, presentation and archiving of court decisions in legal information retrieval systems van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. De anonimisering van de te publiceren uitspraken dient plaats te vinden volgens de Anonimiseringsrichtlijn. Het algemene uitgangspunt van deze Richtlijn is dat alle gegevens die een natuurlijke persoon, natuurlijke persoon bij een rechtspersoon of samenwerkingsverband direct identificeren moeten worden geanonimiseerd. Uit de toelichting bij artikel 1a van de Richtlijn volgt dat onder gegevens die natuurlijke personen die procespartij zijn direct identificeren, worden verstaan: de persoonsnaam van een procespartij, de NAW-gegevens, de geboortedatum en identificatienummers. De procureur-generaal bij de Hoge Raad is van oordeel dat met de publicatie van de uitspraak is gehandeld in overeenstemming met artikel 5 aanhef en sub e en artikel 6 lid 1 van het Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl. Verder voldoet de gepubliceerde versie van de uitspraak aan de Anonimiseringsrichtlijn. Aan klager is verder geantwoord dat de door hem bij de klachtbrief gevoegde versie van de uitspraak die verdergaand is geanonimiseerd, mede gelet op de inzet van het geschil, niet zodanig leesbaar en begrijpelijk is of moet worden geacht dat in voldoende mate aan het belang van de openbaarheid van rechtspraak en de informatieverstrekking aan burgers tegemoet wordt gekomen. De procureur-generaal acht de publicatie en de verwerking van de gegevens van cliënt van klager in de gepubliceerde uitspraak niet in strijd met de Anonimiseringsrichtlijn of de AVG. De klacht is kennelijk ongegrond verklaard.

Verder is er in het verslagjaar een klacht binnengekomen, waarvan ten tijde van het schrijven van het jaarverslag duidelijk werd dat de antwoordbrief abusievelijk niet in het verslagjaar is verzonden. Dit is inmiddels alsnog gedaan. Ten eerste wordt geklaagd dat de rechtbank de persoonsgegevens van klaagster op onrechtmatige wijze heeft verwerkt door deze te koppelen aan een nota ter betaling van griffierecht. Hierop is geantwoord dat de rechtbank aan klaagster heeft bericht dat en waarom aan haar een nota griffierecht is verzonden en dat zij in de gelegenheid wordt gesteld tegen inschrijving van de nieuwe zaak bezwaar te maken. Van een schending van de AVG is hiermee naar het oordeel van de procureur-generaal bij de Hoge Raad geen sprake. Voor zover de klacht er verder op neerkomt dat klaagster het met betaling van het griffierecht niet eens is, geldt dat die klacht niet valt binnen het domein van de AVG-problematiek. Voorts is klaagster geïnformeerd dat de klachten die zien op procedures bij de rechtbank die in 2013 en in 2016 zijn afgedaan, niet binnen een redelijke termijn zijn ingediend, zodat deze niet in behadeling worden genomen. Tevens is aan klaagster geschreven dat doorzending van de processtukken vanuit de rechtbank naar een andere rechtbank heeft plaatsgevonden nu het correspondentieadres van klaagster in het arrondissement van laatstbedoelde rechtbank ligt. Dat maakt die rechtbank bevoegd kennis te nemen van de zaak en dat maakt ook dat de medewerkers van die rechtbank kennis mogen nemen van de processtukken van klaagster. Nu ook niet is vastgesteld kunnen worden dat er sprake zou zijn van het op ontoelaatbare wijze delen van informatie met anderen dan bedoelde medewerkers is er van een schending van de AVG geen sprake. Ten slotte is aan deze klaagster medegedeeld dat over de zakelijke inhoud van rechterlijke beslissingen niet kan worden geklaagd en dat de procureur-generaal niet bevoegd is tot het behandelen van klachten over de verwerking van persoonsgegevens door het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Ten aanzien van een klacht dat de rechtbank aan een cliënt van klager stukken heeft gestuurd die betrekking hadden op twee andere cliënten van klager is geantwoord dat in artikel 7 van de Regeling (kort gezegd) is bepaald dat iedere betrokkene het recht heeft een klacht in te dienen bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad, indien hij van mening is dat de verwerking door gerechten van hem betreffende persoonsgegevens inbreuk maakt op de AVG. Nu de klacht niet ziet op de verwerking van persoonsgegevens van klager zelf is de klacht niet-ontvankelijk, zodat hij niet in behandeling kan worden genomen.

Ook kwam er een klacht binnen die inhoudt dat klaagster met de rechtbank van mening verschilt over de vaststelling van de rechtbank dat klaagster haar beroep heeft ingetrokken. Geantwoord is dat een dergelijke klacht geen betrekking heeft op het AVG-domein en dat klaagster deze klacht kan indienen bij de rechtbank.

Dan kwam er nog een formulier ‘klacht verwerking persoonsgegevens‘ binnen, gericht aan de rechtbank, waarin werd verzocht om uitleg van een door de rechtbank gewezen beschikking. Hierop is onder meer geantwoord dat de rechtbank, noch de procureur-generaal bij de Hoge Raad, met een justitiabele kan corresponderen over de inhoud van de beslissing van de rechter, dan wel vragen kan beantwoorden met betrekking tot de uitleg van de beslissing.

Een klacht die in 2019 is ingediend is in het verslagjaar beantwoord. Geklaagd werd dat de rechtbank een gecertificeerde instelling heeft uitgenodigd voor een zitting waarbij een verzoek tot ondertoezichtstelling (een OTS-verzoek) van de dochter van klager werd behandeld, en ook voor de zitting van de wrakingskamer. Hierop is geantwoord dat de omstandigheid dat de instelling is uitgenodigd voor de zitting telkens een rechterlijke beslissing betreft waarover niet geklaagd kan worden. Verder werd geklaagd dat de instelling de wrakingsverzoeken van klager heeft ontvangen van de rechtbank, hetgeen volgens klager een onrechtmatige verwerking van de persoonsgegevens van klager en zijn dochter inhoudt. Hierop is geantwoord dat het wrakingsprotocol van de rechtbank onder meer voorschrijft dat het bureau wrakingen ervoor zorgt dat de leden van de wrakingskamer, de verzoeker en de andere procespartij(en) beschikken over een exemplaar van het wrakingsdossier, waarin zich onder meer het wrakingsverzoek bevindt. Nu de gecertificeerde instelling op de hoogte was van de zitting in de bodemprocedure, is zij aangemerkt als partij in de zin van het wrakingsprotocol, zodat conform het wrakingsprotocol aan de instelling de wrakingsverzoeken zijn gestuurd. Een dergelijke processuele beslissing valt in beginsel buiten het bereik van de Regeling (zie artikel 9 en 11 van de Regeling in verbinding met artikel 13a lid 1 Wet RO).

Verder zijn er in het verslagjaar 197 inbreuken op de AVG, in de zin van datalekken, geregistreerd. Daarvan vonden 6 datalekken binnen de Hoge Raad plaats en de overige datalekken bij de gerechten en bij IVO-rechtspraak, de ICT-dienstverlener voor de Rechtspraak. In het merendeel van de gevallen (144) ging het om het per ongeluk tonen, versturen of afgeven van persoonsgegevens aan een persoon terwijl dit niet de bedoeling was. In andere gevallen ging het onder meer om gestolen of kwijtgeraakte gegevensdragers en/of papier met persoonsgegevens (26), dan wel om persoonsgegevens die per ongeluk zijn gepubliceerd (17).