Klachtzaken

Extern klachtrecht

Op grond van het externe klachtrecht kan een ieder die een klacht heeft over de manier waarop een rechterlijke ambtenaar met rechtspraak belast zich in de uitoefening van zijn functie jegens hem heeft gedragen deze klacht indienen bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Een dergelijke klacht is officieel een schriftelijk verzoek aan de procureur-generaal om een vordering bij de Hoge Raad in te stellen tot het doen van een onderzoek naar de gedraging. Het externe klachtrecht is geregeld in de Wet op de rechterlijke organisatie (verder Wet RO), in de artikelen 13a tot en met 13g. Een toelichting op de klachtbehandeling is gepubliceerd op de website van de Hoge Raad. De wet schrijft voor dat de procureur-generaal bij en de president van de Hoge Raad jaarlijks verslag doen van de werkzaamheden die zij hebben verricht in het kader van de klachtbehandeling op grond van de artikelen 13a en volgende.

Nadat een klacht is ontvangen, kan de procureur-generaal besluiten een vooronderzoek in te stellen waarbij de klager, de beklaagde rechter en het betrokken gerechtsbestuur in de gelegenheid worden gesteld om nadere informatie te verstrekken. Van een dergelijk vooronderzoek wordt afgezien indien de klacht niet in behandeling kan of hoeft te worden genomen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de klacht betrekking heeft op een rechterlijke beslissing, de klacht te laat is ingediend, of de klager onvoldoende belang heeft bij een onderzoek door de Hoge Raad. Dat laatste kan het geval zijn als de klacht in de interne procedure bij het desbetreffende gerecht behoorlijk is behandeld en afgedaan, en een behandeling door de Hoge Raad geen toegevoegde waarde zal hebben.

Als de procureur-generaal wel een vooronderzoek heeft ingesteld, stelt hij de klager, de beklaagde rechter en het gerechtsbestuur op de hoogte van zijn bevindingen. De procureur-generaal kan besluiten de klacht voor te leggen aan de Hoge Raad om onderzoek te doen naar de wijze waarop de desbetreffende rechter zich in de uitoefening van zijn functie heeft gedragen. Een motief daarvoor kan zijn om duidelijkheid te verkrijgen over een gedragsnorm. Het aan de Hoge Raad voorleggen van een klacht betekent niet dat de procureur-generaal de gedraging onbehoorlijk vindt. De Hoge Raad beslist dan of de beklaagde rechter zich al dan niet behoorlijk heeft gedragen. Die beslissing heeft geen gevolgen voor (lopende) rechtszaken. De Hoge Raad kan bij zijn beslissingen ook geen maatregelen opleggen aan de beklaagde rechter of schadevergoeding toekennen aan de klager.

De in de Wet RO geregelde klachtenregeling is van toepassing op rechters en raadsheren. Daarnaast is deze regeling van toepassing op raadsheren bij de Centrale Raad van Beroep en van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Ook de voorzitter en leden van de Raden van Discipline en de voorzitter en leden van de kamers voor het notariaat vallen onder de wettelijke klachtregeling. Hetzelfde geldt voor de leden en plaatsvervangende leden van de regionale tuchtcolleges en het centrale tuchtcollege voor de gezondheidszorg. De klachtenregeling is op grond van artikel 120 lid 4 Wet RO van overeenkomstige toepassing op de in artikel 113 Wet RO genoemde leden van het parket bij de Hoge Raad. De klachtenregeling van de Wet RO is niet van toepassing op de president en de leden en plaatsvervangende leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Jaarverslag van de procureur-generaal

Dit verslag betreft de periode van 1 januari tot en met 31 december 2020. In die periode zijn 59 klachten bij de procureur-generaal ingediend. Deze klachten zijn op 13 na alle in 2020 afgehandeld. Daarnaast zijn in 2020 nog 7 klachten uit 2019 afgehandeld.

Hierna volgt een overzicht van de inhoud en de wijze waarop de klachten door de procureur-generaal zijn afgehandeld. De volgende categorieën komen aan de orde:

  • Niet voor behandeling in aanmerking komende klachten;
  • Klachten die niet eerst zijn ingediend bij het desbetreffende gerecht;
  • Klachten die zijn afgewezen op inhoudelijke gronden;
  • Overige gronden.

Niet voor behandeling in aanmerking komende klachten
Een aanzienlijk deel van de ingediende klachten komt niet in aanmerking om behandeld te worden. Hieronder volgt een overzicht van deze klachten, onderverdeeld naar de reden waarom de klacht niet behandeld wordt. Het gaat om de volgende categorieën:

  • klachten over rechterlijke beslissingen;
  • klachten die niet binnen een redelijke termijn zijn ingediend;
  • verzoeken aan de procureur-generaal om in te grijpen in een zaak;
  • klachten over personen die buiten het bereik van de klachtregeling vallen;
  • klachten waarvoor de wet een aparte voorziening kent;
  • behoorlijke afhandeling in de interne klachtprocedure van het gerecht;
  • overige klachten die niet ontvankelijk zijn.

Klachten over rechterlijke beslissingen
Artikel 13a Wet RO bepaalt dat over rechterlijke beslissingen niet kan worden geklaagd. Dat zijn beslissingen van de rechter over de zaak of over de wijze waarop de procedure zal verlopen. Niet alleen de eindbeslissing valt hieronder, maar ook de motivering van de beslissingen. Verder zijn ook de beslissingen die de rechter neemt ter zitting, zoals de beslissing over het horen van een getuige of de beslissing over de toegekende spreektijd voor partijen, rechterlijke beslissingen waarover niet geklaagd kan worden. Hetzelfde geldt voor de vaststelling van (de inhoud van) het proces-verbaal van de zitting.

Evenals in de afgelopen jaren had ook in 2020 een groot deel van de behandelde klachten betrekking op een rechterlijke beslissing. In de verslagperiode werd in 33 van de afgehandelde klachtzaken (onder meer) aangevoerd dat de klager het niet eens was met een rechterlijke beslissing. Het ging om uiteenlopende beslissingen, zoals:

  • de beslissing van de rechter over wat hij al dan niet betrekt bij zijn uitspraak in een zaak;
  • de beslissing van de rechter om een zaak al dan niet te verwijzen naar een andere rechtbank;
  • de beslissing van de rechter op een verzoek tot aanhouding;
  • de beslissing van de voorzieningenrechter dat de gedaagde in een kort geding geen eis in reconventie kon instellen, omdat de gedaagde niet werd vertegenwoordigd door een advocaat;
  • een rechterlijke beslissing die niet in lijn zou zijn met de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens;
  • een vonnis dat ondertekend en uitgesproken was door de rolrechter en niet door de rechter die het vonnis had gewezen; een klacht over de ondertekening van een vonnis raakt aan (de inhoud van) de rechterlijke beslissing.

Ook indien er sprake is van een foute beslissing dan wel dat de rechter heeft nagelaten een beslissing te nemen, is een klacht daarover niet ontvankelijk. Een dergelijke klacht is immers ook gericht tegen een rechterlijke beslissing.

Ten aanzien van deze klachten heeft de procureur-generaal aan de klagers gemotiveerd laten weten dat de klacht niet in behandeling kon worden genomen.

Niet binnen een redelijke termijn ingediende klachten
In 5 klachtzaken werd de klacht niet in behandeling genomen omdat deze niet binnen een redelijke termijn was ingediend. De termijn die de procureur-generaal hanteert is één jaar nadat de gebeurtenis waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan, behoudens bijzondere omstandigheden. Het ging in deze zaken over kwesties uit onder meer 1998 en de jaren 2013 tot en met 2018.

Verzoeken aan de procureur-generaal om in te grijpen in de zaak
In 14 zaken werd aan de procureur-generaal verzocht om de behandeling van de zaak over te nemen, dan wel op een andere manier in te grijpen of de uitkomst ervan te wijzigen of te herzien. Zo werd onder andere verzocht om de rechtsgang bij een rechtbank terug te draaien en de zaak niet-ontvankelijk te verklaren, om een rechter van een zaak te halen, om nietigverklaring van een beslissing en om nietigverklaring van een beschikking onder toekenning van het volledig ouderlijk gezag aan klager. De procureur-generaal heeft de klagers laten weten dat hij ten aanzien van concrete geschillen en procedures geen taken of bevoegdheden heeft op grond waarvan hij zou kunnen ingrijpen of de uitkomst ervan zou kunnen herzien of wijzigen. Het klachtrecht kan niet worden gebruikt om rechterlijke oordelen aan de orde te stellen of rechtszaken opnieuw te beoordelen. 

Klachten over personen die buiten het bereik van de klachtregeling vallen
Artikel 13a lid 1 Wet RO biedt de mogelijkheid te klagen over gedragingen van een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast. Deze kring van personen is uitgebreid met onder meer raadsheren bij de Centrale Raad van Beroep en van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven en de voorzitter en leden van een aantal tuchtcolleges. Klachten over gedragingen van andere personen dan genoemde rechterlijke ambtenaren kunnen dus niet door de procureur-generaal in behandeling worden genomen. In 2020 zijn 10 van dergelijke klachten ingediend. Het betrof klachten over diverse personen of instanties, te weten de waarnemend griffier van de belastingkamer van de Hoge Raad, (hoofd)officieren van justitie, de politie, het Openbaar Ministerie, griffiers, de Raad van Toezicht van de Stichting Tuchtrechtspraak NVM, (medewerkers van) de Belastingdienst, de Rijksrecherche, de politie en het Openbaar Ministerie in Sint Maarten en de gehele (organisatie van de) rechtbank Den Haag.

Klachten waarvoor de wet een aparte voorziening kent
Klachten dat de rechter zich vooringenomen dan wel partijdig heeft getoond op de zitting hoeven op grond van artikel 13b lid 1 onder f Wet RO niet in behandeling te worden genomen, omdat de wet daarvoor een aparte voorziening kent, namelijk wraking. In 6 zaken zijn klachten over vooringenomenheid dan wel partijdigheid van een rechter op die grond niet in behandeling genomen. In 1 zaak is de klacht eveneens op grond van artikel 13b lid 1 onder f Wet RO niet in behandeling genomen, maar in die zaak op de grond dat ten aanzien van die klacht er een uitspraak van een rechterlijke instantie lag waartegen geen rechtsmiddel openstond. In die zaak had de wrakingskamer reeds een beslissing gewezen.

Behoorlijke afhandeling in de interne klachtprocedure van het gerecht
Indien de procureur-generaal van oordeel is dat het bestuur van het gerecht een klacht behoorlijk en juist heeft afgehandeld in de interne klachtprocedure van het gerecht, is er geen aanleiding voor een nieuw onderzoek naar die klacht door de procureur-generaal dan wel de Hoge Raad. In zoverre heeft de klager redelijkerwijs onvoldoende belang bij een onderzoek door de Hoge Raad. In 12 zaken was dit wat betreft de klacht, dan wel een deel van de klachten, het geval. 

Overige klachten die niet in behandeling konden worden genomen
Daarnaast waren er verzoeken die om andere redenen niet in behandeling konden worden genomen, bijvoorbeeld omdat de procureur-generaal niet kan adviseren in juridische aangelegenheden, en hij niet bevoegd is om aangiften in ontvangst te nemen dan wel een vervolging te bevelen.

De procureur-generaal heeft verder geen bevoegdheden op grond waarvan hij zou kunnen voldoen aan de vraag van een klager om een onderzoek in te stellen naar hoe het mogelijk is dat de rechterlijke macht er al jaren in slaagt om serieuze klachten over strafbare feiten uit de weg te gaan. De procureur-generaal is ook niet bevoegd om te oordelen over het gedrag van een rechter als procespartij in een geschil waarin die rechter privé betrokken is, noch over hetgeen door of namens die rechter is aangevoerd of overgelegd tijdens de procedure. Daarnaast is de procureur-generaal niet bevoegd om te voldoen aan een verzoek om smartengeld en een billijke vergoeding en evenmin om te bewerkstelligen dat aan zo’n verzoek wordt voldaan.

Ook klachten die gericht zijn tegen beslissingen van het bestuur ex artikel 23 lid 1 Wet RO in het kader van de organisatie- en bedrijfsvoeringstaak kunnen niet in behandeling worden genomen. Dergelijke besluiten vallen onder het toezicht van de Raad voor de rechtspraak. Het ging onder andere over een beslissing van het bestuur om de namen van bij het opmaken van vonnissen betrokken griffiers, niet bekend te maken.

De procureur-generaal is niet bevoegd om antwoord te geven op vragen of er externe factoren zijn geweest die de uitspraak van het hof hebben kunnen beïnvloeden en of hij een schadevergoeding op zijn plaats acht. De procureur-generaal is in het kader van de klachtenprocedure evenmin bevoegd zich uit te laten over de omstandigheid dat de klager, naar diens mening, een beroepsmogelijkheid is ontnomen, nu de klager pas na het verstrijken van de cassatietermijn kennis heeft kunnen nemen van het feit dat de aantekeningen van de voorzitter ontbreken in het dossier.

De wet biedt de procureur-generaal niet de mogelijkheid tot het doen van een financieel onderzoek naar de advocate van de wederpartij van de klager in relatie tot belangenverstrengeling met de rechter.

Verder geldt dat een klager die namens zijn cliënt(en) een klacht wenst in te dienen, een door die cliënt(en) ondertekende machtiging dient te overleggen. Anders kan de klacht niet in behandeling worden genomen.  

In 2020 zijn 2 klachten binnengekomen die gericht waren tegen de procureur-generaal. Deze klachten zijn behandeld door de plaatsvervangend procureur-generaal. Beide klachten gingen over de afhandeling door de procureur-generaal van een eerdere klacht van de respectieve klagers. De eerste klacht hield in dat de klager het niet eens was met de beslissing  van de procureur-generaal op zijn eerdere klacht en dat hij een klacht wilde indienen tegen de procureur-generaal. De plaatsvervangend procureur-generaal wijst de klager erop dat diens eerdere klacht rechtstreeks de beslissing van de voorzieningenrechter betrof en dat dergelijke beslissingen niet kunnen worden beoordeeld door het indienen van een klacht. Ten aanzien van de klacht over de procureur-generaal geldt dat op grond van de klachtenregeling niet kan worden geklaagd over de beslissing van de procureur-generaal aangaande een klacht over een gedraging van een rechter. De tweede klacht betrof de beslissing van de procureur-generaal om de klacht van de klager over de voorzitter van de kamer voor het notariaat niet aan de Hoge Raad voor te leggen omdat het om een rechterlijke beslissing gaat. Volgens de klager ging het echter om een beslissing van de secretaris van de kamer voor het notariaat. De voorzitter had, aldus de klager, de secretaris opdracht kunnen en moeten geven om de notaris, over wie de klager had geklaagd, een termijn te geven voor het indienen van een verweerschrift. De plaatsvervangend procureur-generaal wijst er op dat de zienswijze van de klager niet in overeenstemming is met de wettelijke regeling. Indien de voorzitter van een kamer voor het notariaat gebruik gemaakt heeft van diens bevoegdheid om een klacht tegen een notaris af te wijzen op grond van artikel 99 lid 11 Wet op het notariaat komt er geen (schriftelijke of mondelinge) behandeling van die klacht door de kamer voor het notariaat. De secretaris zal in zo’n geval dus ook geen termijn aan de betrokken notaris geven om een verweerschrift in te dienen. Dat behoeft geen afzonderlijke beslissing (noch van de secretaris, noch van de voorzitter), maar vloeit rechtstreeks voort uit de beslissing van de voorzitter van de kamer om gebruik te maken van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 99 lid 11 Wet op het notariaat. De klacht voldeed dus niet aan het bepaalde in art. 13a Wet RO en de plaatsvervangend procureur-generaal heeft dan ook niet voldaan aan het verzoek van de klager om diens klacht over de beslissing van de procureur-generaal voor te leggen aan de Hoge Raad.

Klachten die niet eerst zijn ingediend bij het desbetreffende gerecht
Het uitgangspunt van de externe klachtenregeling is dat klachten over rechters eerst worden ingediend bij en onderzocht door het gerecht waartoe de rechter over wie wordt geklaagd, behoort. Daarom bepaalt artikel 13b lid 1 onder b Wet RO dat de procureur-generaal niet verplicht is de klacht in behandeling te nemen indien de interne klachtprocedure bij het desbetreffende gerecht nog niet is gevolgd. In 2020 heeft de procureur-generaal aan 3 klagers laten weten dat hun respectieve klachten niet door hem in behandeling werden genomen omdat de interne klachtprocedure bij het betrokken gerecht nog niet was gevolgd. In 2 gevallen hadden de klagers hun klachten wel al bij het betrokken gerecht ingediend, maar was de interne klachtbehandeling nog niet afgerond. In het derde geval was de klacht nog niet bij het betrokken gerecht ingediend en heeft de procureur-generaal conform artikel 13b lid 4 Wet RO die klacht doorgestuurd naar het bestuur van dat gerecht. De procureur-generaal heeft de klagers daarbij meegedeeld dat indien zij daartoe na de behandeling door het gerechtsbestuur aanleiding zien, zij de klacht opnieuw aan de procureur-generaal kunnen voorleggen.

Klachten die zijn afgewezen op inhoudelijke gronden
Een aantal klachten is al dan niet na nader onderzoek door de procureur-generaal afgewezen op inhoudelijke gronden.

In een klachtzaak werd onder meer geklaagd dat de rechter de klager onheus had bejegend en dat basisrechten van de klager waaronder die van een eerlijk proces en een menswaardige behandeling waren geschonden. De procureur-generaal zag in hetgeen de klager had geschreven geen aanknopingspunt dat aanleiding zou kunnen zijn voor de veronderstelling dat er sprake zou zijn van onheuse bejegening dan wel schending van basisrechten.

Een andere zaak betrof de situatie dat een raadsheer zijn rugzak in de trein was vergeten. In die rugzak zat onder meer het dossier in een rechtszaak waarbij de klager partij was. Het dossier was daardoor kwijtgeraakt. Klager klaagt over de handelwijze van de betrokken raadsheer en over de afhandeling van zijn klacht door het gerechtsbestuur. De procureur-generaal stelt voorop dat het hof het datalek (het kwijtraken van het dossier in de trein) aan hem als toezichthouder heeft gemeld en heeft aangegeven dat er binnen de organisatie hernieuwde aandacht is gevraagd met betrekking tot het meenemen van fysieke dossiers buiten het gerechtsgebouw en het gebruik van daarvoor geschikte afsluitbare bergmiddelen. De president heeft de klacht over de handelwijze van de raadsheer in relatie tot de thuiswerkregeling en het kwijtraken van het dossier in zoverre gegrond verklaard. De procureur-generaal heeft navraag gedaan bij het hof ten aanzien van de vraag van de klager over het wijzen van het arrest op 22 augustus 2019, terwijl de president de klager na die datum heeft geschreven dat het dossier grotendeels terecht is, maar onder meer de pleitaantekeningen nog niet terecht zijn. Uit de navraag bleek dat het arrest mede op basis van de pleitaantekeningen is gewezen. Toen bleek dat het dossier kwijt was, heeft de raadsheer de pleitaantekeningen gekopieerd van een andere raadsheer uit de behandelend kamer. Ten tijde van het wijzen van het arrest beschikten alle raadsheren over de pleitaantekeningen. De procureur-generaal overwoog dat het wellicht de voorkeur had verdiend dat de klager al voordat hij een klacht indiende op de hoogte was gebracht van het feit dat het dossier nog niet grotendeels terecht was. Dit laat onverlet dat de procureur-generaal van oordeel is dat de president de klachten behoorlijk heeft behandeld en afgedaan, waarbij de procureur-generaal de omstandigheid betrekt dat de president de klager heeft geantwoord dat bij het contact van de raadsheer met de advocaat van de wederpartij niet over de inhoud van de zaak is gesproken. Om die reden is er geen aanleiding voor een verder onderzoek door de procureur-generaal naar de klachten dan dat is gedaan.

Verder was er een klacht dat de president van de rechtbank naar aanleiding van een klacht over de wijze van ondertekening en afgifte van een rechterlijke beslissing een oordeel had uitgesproken over de rechtsgeldigheid van die beslissing. De procureur-generaal stelt voorop dat over de ondertekening van een vonnis niet geklaagd kan worden, nu een dergelijke klacht raakt aan (de inhoud van) de rechterlijke beslissing. In dat licht had de president de klacht niet-ontvankelijk kunnen – en in beginsel dienen te – verklaren. De procureur-generaal kon zich voorstellen dat de president had besloten de klager nadere uitleg te geven over het beleid van de rechtbank inzake het uitspreken en ondertekenen van civielrechtelijke beslissingen ten tijde van de coronamaatregelen. De procureur-generaal achtte de klacht dat de president een oordeel heeft uitgesproken over de rechtsgeldigheid van een rechterlijke beslissing dan ook ongegrond. De president heeft het beleid inzake het uitspreken en ondertekenen van beslissingen ten tijde van de coronamaatregelen aan de klager uitgelegd en dit in de wettelijke context geplaatst. De president is daarbij geenszins getreden in de rechtsgeldigheid van de beslissing.

In een klachtzaak werd geklaagd over de wijze waarop het gerechtsbestuur een klacht had beantwoord. De president had de klager geschreven dat het bestuur op grond van de klachtenregeling niet verplicht was een klacht in behandeling te nemen indien deze betrekking had op een gedraging die langer dan twaalf maanden voor indiening van de klacht had plaatsgevonden. De klacht zag op een rechterlijke beslissing uit 2014 en op de beantwoording in 2014, 2015 en 2016 van verzoeken om inzage in het dossier en vragen omtrent de inhoud van het dossier. De president had de klager niet-ontvankelijk verklaard in diens klacht. De procureur-generaal was van oordeel dat de president de klacht behoorlijk had behandeld en achtte de beoordeling daarvan niet onjuist. De klacht over de klachtafhandeling was daarom ongegrond.

Verder was er de klacht dat er sprake was van belangenverstrengeling en samenspanning tussen de rechter en de advocate van de wederpartij. Deze klacht zag daarmee op een gebrek aan rechterlijke onpartijdigheid. In het algemeen geldt ten aanzien van een dergelijke klacht dat deze niet in behandeling hoeft te worden genomen omdat de wet voor dergelijke klachten een aparte voorziening kent, namelijk wraking. De klager schreef echter dat hij eerst na de beide rechtszaken een gebrek aan onpartijdigheid bij de rechter vermoedde. De procureur-generaal heeft de klager laten weten dat hij in hetgeen de klager schrijft noch in de meegestuurde documenten aanknopingspunten ziet die aanleiding zouden kunnen zijn voor de veronderstelling dat er inderdaad sprake zou zijn geweest van belangenverstrengeling en samenspanning tussen de rechter en de advocate, en daarmee van een gebrek aan onpartijdigheid bij de rechter. Gegeven het ontbreken van een redelijke grondslag voor de stelling van de klager, zag de procureur-generaal geen aanleiding om de klacht verder in behandeling te nemen. 

Overig
Een klager klaagde over de communicatie met de rechtbank, in het bijzonder met de griffier. Klager is er, onder verwijzing naar artikel 2 lid 1 van de Klachtenregeling van de rechtbank, op gewezen dat hij de klacht moet indienen bij het gerechtsbestuur van de rechtbank.

Daarnaast was er een klacht dat de rechter geen antwoord had gegeven op vragen van de klager naar aanleiding van de uitspraak van de rechter. De procureur-generaal heeft de klager bericht dat het rechters niet vrij staat te corresponderen over rechterlijke uitspraken. Een rechter spreekt slechts via haar of zijn uitspraak. Om die reden kan de rechter, nadat zij of hij uitspraak heeft gedaan, niet inhoudelijk reageren op vragen van (één van) de procespartij(en).

Ingediende vorderingen
De procureur-generaal kan na onderzoek besluiten om door middel van een vordering een klacht voor te leggen aan de Hoge Raad tot het doen van nader onderzoek naar de gedragingen van een rechterlijk ambtenaar. In 2020 is een dergelijke vordering niet ingediend.

JAARVERSLAG VAN DE PRESIDENT

Zoals in de vorige alinea aangegeven heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad geen vorderingen ingediend bij de Hoge Raad op grond van artikel 13a Wet RO. De vierde kamer van de Hoge Raad heeft dan ook geen klachtzaken in 2020 behandeld.