2020 Uitgelicht

Kerntaken Hoge Raad

De Hoge Raad behandelt en beslist als cassatierechter rechtszaken. Daarbij beantwoordt de Hoge Raad rechtsvragen die in die zaken naar voren komen. Zo draagt de Hoge Raad bij aan de ontwikkeling van het recht en de rechtsbescherming en bevordert hij rechtseenheid. In de jaarverslagen wordt steeds aan deze drie taken aandacht besteed.

Rechtseenheid
De Hoge Raad levert als hoogste rechter een belangrijke bijdrage aan een uniforme toepassing van het recht in Nederland. Hij moet bevorderen dat de wet in het hele land op dezelfde manier wordt geïnterpreteerd. Aan de hand van zijn rechtspraak zullen verschillende lagere rechters in het land de juridische regels op dezelfde manier uitleggen en toepassen. Het bevorderen van de rechtseenheid is een taak in het algemeen belang. In het civiele recht en het strafrecht is de Hoge Raad de enige hoogste rechter. Binnen het bestuursrecht is de Hoge Raad één van de vier hoogste bestuursrechters. De andere drie zijn de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De Hoge Raad is hoogste bestuursrechter voor het gehele belastingrecht en voor een beperkt deel van het sociaal zekerheidsrecht en het economisch bestuursrecht.

De hoogste bestuursrechters stemmen in verband met de rechtseenheid waar nodig onderling af als het gaat om bijvoorbeeld de uitleg en toepassing van de Algemene wet bestuursrecht. Dat gebeurt via de Commissie rechtseenheid bestuursrecht. Deze commissie publiceert een eigen jaarverslag (Commissie rechtseenheid bestuursrecht). De uitkomsten van het beraad in deze commissie zijn niet bindend voor de rechters van de betrokken gerechten. Een gezamenlijke verantwoordelijkheid van die gerechten voor een uniforme uitleg is wel uitgangspunt bij de zaaksbehandeling.

Voor de onderlinge afstemming tussen de hoogste bestuursrechters vinden er ook over en weer benoemingen plaats. Zo nemen leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,  de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven deel aan de behandeling van elkaars zaken in gevallen waarin rechtseenheidsvragen spelen. Vanuit de Hoge Raad zijn ook enkele leden als staatsraad in buitengewone dienst betrokken bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zij kunnen vanuit het civiele recht, het strafrecht en het belastingrecht waar relevant hun kennis en ervaring inbrengen in de Commissie rechtseenheid bestuursrecht. Zij kunnen deelnemen aan de behandeling van zaken binnen de Afdeling waarin een ‘college-overstijgende’ rechtsvraag speelt, ook als de ‘grote kamer’ wordt ingezet. In tegenstelling tot de standaard bezetting van drie leden kent de grote kamer vijf leden, waarvan in de regel een lid van de andere rechterlijke colleges deel uitmaakt.

De deelname van leden van de Hoge Raad aan de werkzaamheden van de Afdeling bestuursrechtspraak kent tot op heden nog geen wederkerigheid. Daarin gaat verandering komen in 2021. Op 4 november 2020 is de wetswijziging in het Staatsblad verschenen (Stb. 2020, 416) die het mogelijk maakt om raadsheren in buitengewone dienst bij de Hoge Raad te benoemen vanuit andere bestuursrechtelijke colleges (de zogenoemde kruisbenoemingen). Vanuit de Afdeling bestuursrechtspraak zullen in 2021 enkele leden als raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad worden benoemd. Dit is een verheugende ontwikkeling. Niet slechts voor de rechtseenheid in het bestuursrecht maar ook voor de rechtseenheid binnen het civiele en strafrecht. De grenzen tussen de rechtsgebieden vervagen. Zo hebben bestuurlijke sancties zoals de bestuurlijke boete een connectie met het strafrecht en ligt er van oudsher een link tussen het civiele recht en het bestuursrecht op rechtsterreinen als overheidsaansprakelijkheid en schadevergoeding. Rechtseenheid draait bij de Hoge Raad door zijn taken in het civiele recht, strafrecht en belastingrecht vanouds niet alleen om rechtseenheid binnen een bepaald rechtsgebied, maar ook om rechtsgebied overstijgende rechtseenheid. Voor de praktische hanteerbaarheid van het rechtssysteem in het staatsbestel en de samenleving is het van groot belang dat de rechtseenheid ook is gewaarborgd als het gaat om het gebruik van juridische begrippen die in alle rechtsgebieden van belang zijn. Ook de eenvormige toepassing van het recht van de Europese Unie in Nederland is gebaat met institutionele mechanismen die hoogste rechters in staat stellen gezamenlijk verantwoordelijkheid te dragen voor openbare rechtspraak die naar rechtseenheid leidt.

Rechtsontwikkeling
In onze democratische rechtsstaat is de rechterlijke macht een van de functionele machten, naast de wetgevende en de uitvoerende macht. De drie machten hebben binnen deze trias politica ieder hun taken. De onafhankelijke rechter oordeelt in individuele gevallen over de toepassing van nationale en internationale wet- en regelgeving. De Hoge Raad heeft daarbij nog als specifieke taak het beantwoorden van rechtsvragen in de brede zin van het woord, waaronder vragen over wetsuitleg. Op deze wijze krijgt het bestaande recht in de praktijk verder vorm en wordt het verder ontwikkeld, binnen de bandbreedte van de kerntaken van de Hoge Raad. Voor het bijdragen aan de rechtsontwikkeling beschikt de Hoge Raad over diverse instrumenten: de arresten in cassatiezaken, de prejudiciële vragen van de rechtbanken en gerechtshoven en cassatie in het belang der wet. Daarnaast kunnen de Hoge Raad en de procureur-generaal bij de Hoge Raad door de regering gevraagd worden om advies of inlichtingen te geven. Dat gebeurt bijvoorbeeld voorafgaand aan nog door de regering vast te stellen wetsvoorstellen. Er is op deze wijze communicatie tussen verschillende functionele machten in de trias. Dat is ook nodig. Het Europees Hof voor de rechten van de mens drukte dat als volgt uit:

“In the Court’s opinion, a certain interaction between the three branches of government is not only inevitable, but also necessary, to the extent that the respective powers do not unduly encroach upon one another’s functions and competences. The question is, once again, whether in a given case the requirements of the Convention are met (…).” [1]

[1] – EHRM [GC] 1 december 2020, Guðmundur Andri Ástráðsson v. Iceland, nr. 26374/18, par. 215.

De taken van de Hoge Raad op het gebied van de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling omvatten van oudsher dat de Hoge Raad bij de behandeling en beslissing van een zaak er oog voor heeft dat niet alleen de partijen in die zaak maar ook andere mensen in vergelijkbare gevallen weten waar ze aan toe zijn. Dat biedt rechtszekerheid en beperkt de kans op nieuwe geschillen over eenzelfde kwestie. Deze lijn heeft de Hoge Raad in 2020 gecontinueerd. Zo worden in dit jaarverslag diverse uitspraken over recente wetgeving belicht waarin is te zien dat de Hoge Raad binnen zijn kerntaken inspeelt op juridische en maatschappelijke ontwikkelingen bij de beantwoording van vragen van uitleg met een zaaksoverstijgend belang. In veel gevallen bevatten zulke uitspraken ook elementen van rechtsbescherming.

Rechtsbescherming
Het bieden van rechtsbescherming is één van de drie kerntaken van de Hoge Raad. In het jaarverslag van 2019 is toegelicht dat de rechtsbeschermende taak in individuele zaken wordt uitgeoefend bij de beoordeling van de zaak op basis van juridische criteria. Aan de hand van uitspraken uit 2019 zijn in dat jaarverslag voorbeelden gegeven van gevallen waarin het draaide om individuele rechtsbescherming zonder bredere rechtsvormende beweging.

Naast oog voor de individuele rechtsbescherming van degene die een cassatieprocedure voert, omvat de rechtsbeschermende taak dat de Hoge Raad bij de behandeling en beslissing van een zaak aandacht heeft voor aspecten van rechtsbescherming die ook andere mensen in de samenleving raken. Bovendien omvat die taak dat de Hoge Raad in de trias politica tegenwicht kan bieden, bijvoorbeeld door een uit een zaak waarneembare onvolkomenheid in (de uitvoering van) wetgeving op te lossen of, als dat zijn taak te buiten gaat, in ieder geval te signaleren. De rechtsbeschermende taak is essentieel voor een evenwicht tussen de drie staatsmachten dat ook een behoorlijke rechtspleging dient. De rol van cassatierechter brengt dus mee dat de rechtsbeschermende taak meer omvat dan de individuele rechtsbescherming van de bij de cassatieprocedure betrokken mensen. De Hoge Raad behandelt net als rechtbanken en gerechtshoven individuele zaken van mensen. De Hoge Raad moet daarin een juiste juridische beslissing nemen en waarborgen dat eventuele juridische fouten in de uitspraak van de vorige rechter kunnen worden rechtgezet. Dat is een taak op individueel niveau, op het niveau van één enkel geval. Vaak reikt de taak van de Hoge Raad als hoogste rechter verder dan het belang van de partijen in hun specifieke zaak. De individueel in een zaak gevraagde rechtsbescherming en de onafhankelijke visie daarop in de conclusie van de advocaat-generaal vormen richtinggevende aanknopingspunten voor de Hoge Raad om keuzes te maken in de uitoefening van zijn taken op het gebied van zowel de rechtsbescherming als de rechtseenheid en de rechtsontwikkeling. In dit jaarverslag komt dit bijvoorbeeld tot uitdrukking in de belichte uitspraken van de civiele kamer over verplichte en onvrijwillige zorg. Dat ook het instrument van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad in de praktijk wordt herkend als een mogelijkheid om een beroep te doen op de rechtsbeschermende taak van de Hoge Raad, is bijvoorbeeld te zien in de uitspraak van de civiele kamer van 6 november 2020 over de vraag of bepalingen over samenloop van vakantieverlof met zwangerschaps- en bevallingsverlof in strijd zijn met het verbod op discriminatie tussen mannen en vrouwen. De rechtsbeschermende taak van de Hoge Raad bestrijkt dus naast het individuele aspect van de zaak ook het aspect van het algemeen belang van cassatierechtspraak voor de samenleving en voor de juridische en maatschappelijke praktijk.