2020 Uitgelicht

COVID-19 in rechtspraak

Vier uitspraken van de Hoge Raad geven een beeld van gevolgen van de gezondheidscrisis rondom het COVID-19-virus voor de rechtspraak.

CIVIELE KAMER

Oproepen van de wederpartij in de procedure
In maart 2020 werd ter beperking van de verspreiding van het COVID-19-virus door de overheid de maatregel ingevoerd dat mensen anderhalve meter afstand tot elkaar moesten houden (social distancing). Deze zaak gaat over gevolgen die deurwaarders aan deze maatregel verbonden bij het uitbrengen (‘betekenen’) van exploten.

Wettelijk uitgangspunt is dat de deurwaarder een exploot overhandigt aan de persoon voor wie het bestemd is, of aan een andere persoon (zoals omschreven in artikel 46 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Als dat niet mogelijk is, laat de deurwaarder een afschrift aan de woonplaats achter in een gesloten envelop en indien ook dat feitelijk onmogelijk is, bezorgt hij terstond een afschrift ter post (artikel 47 lid 1 Rv).

Kort na het begin van de gezondheidscrisis rondom het COVID-19-virus in Nederland heeft de beroepsorganisatie van deurwaarders (KBvG) een richtlijn uitgevaardigd waarin staat dat als een deurwaarder, gelet op het risico van besmetting, betekening van een exploot volgens de hoofdregel niet verantwoord acht, hij of zij een afschrift van het exploot in een gesloten envelop aan het woonadres van de geadresseerde mag achterlaten, zonder eerst aan te bellen.

In deze zaak had een partij beroep in cassatie ingesteld en de wederpartij opgeroepen door middel van een exploot dat een deurwaarder op 30 maart 2020 in een gesloten envelop op een woonadres had achtergelaten, in lijn met die KBvG-richtlijn. De verweerder was niet verschenen. Bij de Hoge Raad was aan de orde of tegen de verweerder verstek zou worden verleend.

Eerder hadden rechtbanken verschillend geoordeeld over de vraag of de werkwijze van de deurwaarder volgens die KBvG-richtlijn rechtsgeldig is. Daarbij werd onder meer van belang geacht dat een deurwaarder ervoor kon kiezen om een exploot met inachtneming van anderhalve meter afstand aan de geadresseerde te overhandigen. Op dat moment was er geen wetgeving voor een dergelijke situatie, maar er was wel een wetsvoorstel aanhangig waarin aan deze materie aandacht werd besteed (Verzamelspoedwet COVID-19, Kamerstukken II 2019/20, 35457). Op de conclusie van de advocaat-generaal in deze zaak (PHR 4 mei 2020, ECLI:NL:PHR:2020:442) is gereageerd in de Nota naar aanleiding van het verslag (Verzamelspoedwet COVID-19, Kamerstukken II 2019/20, 35457, nr. 8). De Verzamelspoedwet COVID-19 is uiteindelijk op 17 juni 2020 in werking getreden, met terugwerkende kracht tot en met 16 maart 2020. In artikel 1 van de Verzamelspoedwet COVID-19 is bepaald dat voor de toepassing van artikel 47 Rv van een feitelijke onmogelijkheid om aan een van de in artikel 46 Rv bedoelde personen afschrift te laten steeds sprake is zolang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij exploten die zijn uitgebracht met ingang van 16 maart 2020 sprake is van ‘feitelijke onmogelijkheid’ in de zin van artikel 47 lid 1 Rv als de deurwaarder in een concreet geval constateert dat het niet verantwoord is het uitgangspunt van betekening in persoon (artikel 46 Rv) in acht te nemen, gelet op de richtlijn van het RIVM om afstand te houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19. In dat geval vermeldt de deurwaarder die constatering in het exploot. In deze zaak was de conclusie dat de deurwaarder het exploot rechtsgeldig had uitgebracht. Tegen de verweerder werd verstek verleend.

ARREST
HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1088

NIEUWSBERICHT
Hoge Raad geeft duidelijkheid over geldigheid ‘corona-betekening’ door deurwaarders

Een partij horen op afstand
Vlak na het begin van de gezondheidscrisis in maart 2020 heeft een psychiater een persoon niet zelf gezien maar alleen telefonisch gesproken, in het kader van het beoordelen van de noodzaak van voortzetting van een crisismaatregel. Zo’n maatregel komt neer op tijdelijk verplichte zorg met gedwongen opname (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg). De psychiater was van oordeel dat voor die persoon voortzetting van de crisismaatregel nodig was.

De rechtbank moest vervolgens beoordelen of een rechterlijke machtiging voor de voortzetting van de crisismaatregel zou worden verleend. In verband met de maatregelen ter beperking van de verspreiding van het COVID-19-virus vond de rechtbank het niet verantwoord om fysiek bijeen te komen. De zitting van de rechtbank vond telefonisch plaats. Aan de persoon in kwestie is gelegenheid gegeven om telefonisch te worden gehoord, maar die wilde dat niet. De advocaat was wel bij de telefonisch gehouden zitting. Daarna heeft de rechtbank de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend.

Bij de Hoge Raad was de vraag aan de orde of de psychiater met een telefonische beoordeling kon volstaan en of de rechtbank de betrokken persoon en de advocaat telefonisch mocht horen.

De Hoge Raad oordeelde dat de psychiater kon volstaan met een telefonische beoordeling. Daarbij is onder meer van belang dat de psychiater verantwoordt waarom een onderzoek in fysieke aanwezigheid niet mogelijk of verantwoord is, en voldoende inzicht krijgt in de gezondheidstoestand van de betrokken persoon. Bij het antwoord op de vraag of de rechtbank met telefonisch horen mocht volstaan, was van belang dat op 24 april 2020 de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid in werking is getreden. Die wet heeft terugwerkende kracht tot en met 16 maart 2020. Artikel 1 luidt als volgt: “Indien in verband met de uitbraak van COVID-19 in burgerlijke en bestuursrechtelijke gerechtelijke procedures het houden van een fysieke zitting niet mogelijk is, kan de mondelinge behandeling plaatsvinden door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel.” Deze wettelijke basis volstond in de omstandigheden van het geval van deze zaak voor het bieden van gelegenheid tot louter telefonisch horen door de rechtbank. Meer algemeen voegde de Hoge Raad daaraan toe dat, wanneer een behandeling ter zitting met fysieke aanwezigheid niet verantwoord is,  moet worden gekozen voor een alternatief voor persoonlijk contact dat zoveel mogelijk recht doet aan de belangen van de betrokken persoon. Zowel bij het psychiatrisch onderzoek als bij het horen door de rechtbank verdient dan een tweezijdige beeld- en geluidsverbinding de voorkeur boven een tweezijdige verbinding met alleen geluid, omdat een beeld- en geluidsverbinding een betere mogelijkheid biedt voor interactie tussen partijen en de rechter.

ARREST
HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1509

NIEUWSBERICHT
Uitspraak Hoge Raad over zaak op zitting behandelen zonder betrokkene i.v.m. Covid-19

STRAFKAMER

Openbaarheid van de zaaksbehandeling en de uitspraak
De uitbraak van de epidemie van COVID-19 heeft vanaf de lockdown in het voorjaar de gang van zaken in de gerechten in 2020 danig beïnvloed. De gerechtsgebouwen hebben op 17 maart 2020 de deuren voor het publiek gesloten en alleen ‘urgente zaken’ gingen door. Na het herinrichten van de gerechtsgebouwen met het oog op het afwenden van besmettingsgevaren, mocht vanaf 17 augustus 2020 publiek binnen zekere begrenzing weer aanwezig zijn bij fysieke zittingen of het doen van uitspraak. Met betrekking tot de pers is de toegankelijkheid van gerechtsgebouwen en openbare zittingen gehandhaafd gebleven.

De zaak in kwestie ging over de vraag of de behandeling ‘in het openbaar’ kon plaatsvinden en of ‘in het openbaar’ uitspraak kon worden gedaan, terwijl geen publiek tot de zitting werd toegelaten. Moet de omstandigheid dat de toegankelijkheid van het gerechtsgebouw is beperkt, leiden tot het oordeel dat – niettegenstaande de andersluidende vermelding in het proces-verbaal van de zitting – de rechtbank de zaak niet in het openbaar heeft behandeld?

De Hoge Raad overwoog na conclusie van advocaat-generaal Harteveld dat het erop aankomt of, ‘gegeven de noodzaak van dergelijke beperkingen in verband met de bescherming van de (volks)gezondheid en de noodzaak van het waarborgen van een behoorlijke rechtspleging door de behandeling van met name (zeer) urgente zaken op een fysieke zitting zoveel mogelijk doorgang te laten vinden, op andere wijze recht kan worden gedaan aan de belangen die worden gediend met een openbare behandeling van de zaak, in het bijzonder het waarborgen van de publieke verantwoording van de rechtspleging en van het vertrouwen van het publiek in de rechtspraak.’ In dat licht kon de rechtbank in deze uitleveringszaak oordelen dat de behandeling ook feitelijk in het openbaar heeft plaatsgevonden, nu de rechtbank daarbij in aanmerking heeft genomen dat het de pers was toegestaan om zittingen bij te wonen en dat daarmee op dat moment de controleerbaarheid voldoende was gewaarborgd. Ook de klacht over de openbaarheid van de uitspraak werd verworpen, omdat het de pers wel was toegestaan aanwezig te zijn. Daarbij merkte de Hoge Raad op dat de openbaarheid van de uitspraak ook op andere wijze kan worden bevorderd, bijvoorbeeld door het publiceren van uitspraken.

ARREST
HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2008

NIEUWSBERICHT
Geen schending van openbaarheid bij beperkte toegang gerechtsgebouw i.v.m. coronamaatregelen

Rechter in quarantaine
Deze zaak betreft de digitale middelen waarvan al snel gebruik werd gemaakt. Aanvankelijk werden deze ingezet om in urgente zaken – bijvoorbeeld in verband met de voorlopige hechtenis – recht te kunnen doen zonder dat de betrokkenen en hun raadslieden daarvoor naar een zittingszaal hoefden te komen. Met de Tijdelijke Wet COVID Justitie en Veiligheid is met het oog daarop een voorziening getroffen, en is bepaald dat in bepaalde gevallen de fysieke zitting in een strafzaak kan worden vervangen door een mondelinge behandeling door middel van een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel, zoals (groeps)telefonie of beeldbellen.

Een niet-geregelde kwestie deed zich voor toen in de zogenoemde tweede golf in het najaar één van de raadsheren van de meervoudige kamer van een hof deelnam aan het onderzoek ter terechtzitting door middel van zo’n tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel, ‘Skype for Business’. De betreffende raadsheer bevond zich in ‘gezinsquarantaine’, omdat een gezinslid symptomen vertoonde die passen bij de ziekte COVID-19. Zowel de raadsvrouw van de verdachte als de advocaat-generaal stemden in met de gekozen werkwijze. Dit geval bracht procureur-generaal Silvis ertoe een vordering tot cassatie in het belang van de wet in te dienen.

Is het toelaatbaar dat een strafzaak op de terechtzitting inhoudelijk wordt behandeld, terwijl één van de rechters niet fysiek aanwezig was in de zittingszaal? De Hoge Raad heeft die vraag bevestigend beantwoord, mits de digitale deelname beperkt blijft tot één van de drie rechters en de reden voor de fysieke afwezigheid van deze rechter rechtstreeks samenhangt met de coronacrisis. Dat betekent dat deze werkwijze niet mogelijk is bij de inhoudelijke behandeling door de politierechter. De niet aanwezige rechter moet met de beeldverbinding kunnen waarnemen wat zich in de zittingszaal afspeelt en moet zelf – al dan niet in toga gekleed – voor de aanwezigen in de zittingszaal zichtbaar en hoorbaar zijn. Tijdens een fysieke zitting is de griffier aanwezig in de zittingszaal. Datzelfde geldt voor de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie, maar een tweede vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie kan digitaal aan het onderzoek ter terechtzitting deelnemen. De raadsman heeft het recht aanwezig te zijn in de zittingszaal, maar kan met het oog op het verlenen van rechtsbijstand aan de verdachte, er ook voor kiezen deel te nemen aan het onderzoek ter terechtzitting door middel van een tweezijdig audiovisueel communicatiemiddel of een ander tweezijdig elektronisch communicatiemiddel.

ARREST
HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2037

NIEUWSBERICHT
Hoge Raad: Rechter in quarantaine mag meedoen aan berechting