Belastingzaken

Tijdelijke verhuur via Airbnb

In 2020 oordeelde de belastingkamer van de Hoge Raad tweemaal over fiscale gevolgen van tijdelijke verhuur van (delen van) een eigen woning via Airbnb.

In de eerste zaak betrof het iemand met een woning die bestond uit een woonhuis en een tuinhuis. Het tuinhuis werd gedurende enkele weken verhuurd. De belastingdienst was van mening dat het tuinhuis een aanhorigheid van de eigen woning was en dus tot die eigen woning behoorde. In dat geval is 70 procent van de huuropbrengst belastbaar in box 1 (inkomen uit werk en woning). Het gerechtshof was van oordeel dat als gevolg van de tijdelijke verhuur het tuinhuis slechts tijdelijk als hoofdverblijf (met het woonhuis) aan de eigenaar ter beschikking stond en daarom niet onder de eigen woningregeling viel.

De Hoge Raad oordeelde dat de tijdelijke terbeschikkingstelling van een aanhorigheid (in dit geval het tuinhuis) bij een eigen woning niet tot een ander gevolg leidt dan de tijdelijke terbeschikkingstelling van de gehele eigen woning. De tijdelijke verhuur van het tuinhuis ontneemt aan de eigen woning niet het karakter van eigen woning. Dit brengt mee dat 70 procent van de huurinkomsten wordt belast in box 1.

Ook advocaat-generaal Niessen concludeerde in zijn advies aan de Hoge Raad dat de verhuurde delen van de eigen woning aan te merken blijven als eigen woning en dat de inkomsten uit verhuur van delen van de woning op grond van artikel 3.113 Wet IB 2001 zijn belast (PHR 1 mei 2020, ECLI:NL:PHR:2020:438).

ARREST
HR 18 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1448

NIEUWSBERICHT
Huuropbrengst Bed & Breakfast-tuinhuis belast als tijdelijke verhuur in box 1

De tweede zaak betrof de vraag of de inkomsten uit de verhuur van een gedeelte van een eigen woning via Airbnb onder de kamerverhuurvrijstelling vallen als de huurder niet op het desbetreffende adres is ingeschreven in de basisadministratie personen. Het gerechtshof was van oordeel dat deze vrijstelling van toepassing was indien weliswaar niet was voldaan aan het vereiste van inschrijving maar wel aan alle inhoudelijke eisen voor de toepassing van deze vrijstelling.

De Hoge Raad oordeelde dat dit niet juist was. De wettelijke inschrijvingseis heeft niet slechts een bewijsfunctie maar is een voorwaarde voor de toepassing van de kamerverhuurvrijstelling. Als niet aan die voorwaarde is voldaan moet 70 procent van de inkomsten uit de verhuur van een deel van de eigen woning tot het inkomen uit werk en woning worden gerekend (box 1).

Advocaat-generaal Niessen concludeerde in zijn advies aan de Hoge Raad eveneens dat het oordeel van het gerechtshof onjuist was. Hij overwoog dat de duidelijke wettekst al weinig ruimte laat om de inschrijvingseis te passeren. Bovendien kan uit de wetshistorie worden afgeleid dat de inschrijvingseis (mede) een materiƫle functie heeft (PHR 16 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:808).

ARREST
HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1741

NIEUWSBERICHT
Inschrijving in basisregistratie personen voorwaarde voor toepassing kamerverhuurvrijstelling